Onze zonden, Zijn wonden
Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden verbrijzeld
Jes. 53:5
Waren er geen zonden, dan waren er geen wonden. We kennen die gemeenplaats wel. Ze is nog waar ook. Maar ze is waar, zoals alle algemeenheden waar zijn. Koud en kaal en zonder echte vermaning en troost. Voor de Knecht des HEEREN is zij ook waar, maar anders en dieper, dan voor een van ons. Jesaja getuigt van de komst van die Knecht. Maar het is niet de komst van een triomfator. Eén, die zegevierend, toegejuicht door duizenden intocht houdt. Het is de komst van een verachte en geslagene. Zijn gestalte trekt niet aan. Integendeel. Zij stoot af. Je draait liever je hoofd om. Hij heeft geen gedaante of heerlijkheid, dat we Hem begeerd zouden hebben. Bovendien regeren rond Zijn Persoon de nodige misverstanden. Men veronderstelt, dat Hij Zijn verdiende straf krijgt. God slaat en verdrukt Hem toch niet zomaar. Maar het woord van de profeet klinkt: Om onze overtredingen, om onze ongerechtigheden. Die Verachte, die Man van Smarten, die Smekeling in Gethsemané, die Kruiseling op Golgotha, dat is om ons. Zijn wonden zijn er inderdaad door zonden. Maar niet die van Hemzelf, volkomen heilig als Hij was. Die zonden zijn onze zonden. Ze worden hier getekend met de woorden overtredingen en ongerechtigheden. Ze spreken van opstandigheid en het verachten van de goede wegen Gods. Ze zijn de korte samenvatting van ons natuurlijk bestaan voor God. De vraag is maar of wij het weten willen, of liever nog: belijden willen voor de HEERE onze God. Een dominee klaagde eens over het gebrek aan zondaren in zijn gemeente. Er waren er genoeg. Maar erkennen en belijden daar ontbrak het aan. Men vond zich best gelovig en vroom. Het woord van God, levend en krachtig als het is door de werking van de Heilige Geest breekt door de schone schijn van mijn leven heen. Juist tegen Gods onbegrijpelijke liefde steekt mijn egoïsme dan schril af. En welke wonden passen bij zulke zonden? Onze Heidelbergse Catechismus windt daar geen doekjes om: Wie tegen de hoogste Majesteit zondigt, moet ook met de hoogste straf gestraft worden.
Dat is de ernst, waarvoor de lijdenstijd mij plaatst. We kunnen de Man van Smarten voor onze doelstellingen gebruiken. Hem maken tot een symbool van ons menselijk lijden en bij Zijn kruis ons beklag doen. Maar het lukt nooit helemaal. Van dat kruis af ziet Hij ons aan. In Zijn blik is te lezen: Ik voor U, daar u anders de eeuwige dood had moeten sterven. Dat is meteen ook de verwondering en de vreugde, die de lijdenstijd mij schenkt. Ik mag mijn vonnis naar Zijn kruis dragen. Om mijn overtredingen is Hij verwond, om mijn ongerechtigheden is Hij verbrijzeld. De straf, die mij de vrede aanbrengt, was op Hem en door Zijn striemen is mij genezing geworden. Dat slaat als een zwaard door mijn leven heen. Mijn laatste trots wordt ook nog gebroken. Voor eigen zaken mag ik zelf, kan ikzelf ook niet meer instaan. Mijn lot en leven wordt mij uit handen genomen. Maar ik mag het wel veilig weten in Zijn geschonden handen. Geen wonder dat iemand zei: Ave crux, una spes. Wees gegroet kruis, enige hoop.
ds. Westland